-
1 een paard inspannen
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een paard inspannen
-
2 maiden
adj. maagdelijk--------n. meisje, meid; maagd; juffrouw; ongetrouwde vrouwmaiden1————————maiden24 ongerept♦voorbeelden: -
3 garrot
-
4 gallant
adj. dapper, moedig; galant, hoffelijk--------n. dapper, hoffelijkgallant1————————gallant2♦voorbeelden: -
5 high-spirited
-
6 bay
adj. inham, baai, golf; nis, uitbouw, afdeling, vleugel; overkapping; vak, ruimte; laurierboom; vos (paard); geblaf--------n. baai; laurier (plant, blad); inhamming, afgesloten ruimte, afdeling; (in computers) de ruimte in de computer voor een schijfstation eenheid--------v. blaffenbay1[ bee] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 baai ⇒ zeearm, golf♦voorbeelden:hold/keep at bay • op een afstand houdenstand at bay • zich te weer stellenat bay • in het nauw gedreven————————bay2♦voorbeelden:————————bay3〈 werkwoord〉1 (aan)blaffen ⇒ bassen, huilen -
7 mount
n. berg, heuvel, bergketen; rijdier; rijden; opstijgen; opzetten; opstijgen--------v. (op)stijgen, bestijgen, beklimmen, opgaan; te paard zetten, laten rijden; iets op iets plaatsen, voeren, opstellen; organiserenmount1[ maunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 rijdier3 〈 benaming voor〉 iets waarop men iets plaatst om het tentoon te stellen ⇒ standaard 〈 in etalage〉, voet 〈 van bokaal〉; zetting, montering 〈 van juwelen〉; opplak/opzetkarton 〈 van foto, plaatje〉♦voorbeelden:————————mount2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan4 〈 benaming voor〉 iets op iets plaatsen ⇒ voeren 〈 stukken geschut〉; opstellen 〈geweren enz.〉; opplakken, opzetten 〈 foto's〉♦voorbeelden: -
8 get on
v. aan boord gaan; op de bus, trein of vliegtuig stappen (bv. "Ze stapte 40 minuten geleden op de bus)--------v. vooruitkomenget on1 vooruitkomen ⇒ voortmaken, opschieten5 oud/laat worden6 opstappen 〈 met betrekking tot paard, fiets〉 ⇒ opstijgen; instappen 〈 met betrekking tot bus, vliegtuig〉♦voorbeelden:get on with one's work • goed opschieten met zijn werkget on with it! • vooruit!he's getting on (in years) • hij wordt oudit's getting on for ten • het is bijna tien uurget on to someone • iemand contacteren, in contact treden met iemand; iemand op het spoor komen 〈 misdadiger〉get on with one's work • verder gaan met zijn werk〈 informeel〉 get on! • onzin!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
9 hol
hol1I 〈 het〉2 [verblijf/schuilplaats van een dier] hole 〈 ook van vos〉 ⇒ lair, den 〈 voornamelijk van grote carnivoren〉, burrow 〈 van konijn〉, lodge 〈 van bever〉, 〈 van vos, das ook〉 earth♦voorbeelden:deze volksstam woonde in holen • this tribe lived in caves/were cave-dwellers2 zijn hol invluchten • go to ground/earthzich wagen in het hol van de leeuw • 〈 figuurlijk〉 beard/brave the lion in his dende vijand in zijn hol opzoeken • venture into the lion's denII 〈de〉1 [het hollen] 〈zie voorbeelden 1〉♦voorbeelden:1 op hol slaan • 〈 paard〉 bolt; 〈 kudde〉 stampede; run wild/amuck 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 run rioteen op hol geslagen paard • a runaway (horse)zijn verbeelding was op hol geslagen • his imagination had run away with him————————hol21 [niet massief] hollow2 [niet bol] hollow ⇒ 〈 concaaf〉 concave, 〈 techniek, technologie ook〉 female 〈 ontvangend〉, sunken 〈 weg, ogen, wangen〉, 〈 blik〉 gaunt3 [waar niets inzit, ook figuurlijk] hollow ⇒ empty 〈ook belofte/woorden, maag〉, gaunt 〈 vertrek〉, cavernous 〈 vertrek〉, 〈 belofte ook〉 idle♦voorbeelden:2 holle weg • sunken road, cuttingeen hol geslepen brillenglas • a concave lenshet holle van de hand/van de voet • the hollow of the hand, the arch of the foot4 hol klinken • sound hollow/emptyde zee staat hol • the sea is (very) roughin het holst van de nacht • at dead of night -
10 uitrijden
2 [rijden zonder inspanning] freewheel♦voorbeelden:1 u moet deze straat uitrijden • drive down/to the end of this streetII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde rijden] drive 〈 auto〉 to the finish/end ride 〈 fiets, paard〉 to the finish/end ⇒ finish the race♦voorbeelden:¶ mest uitrijden • spread manure/fertilizer -
11 get off
uitstappen (v. voertuig)get off♦voorbeelden:4 get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaanget off to a good start • f van start gaan/goed beginnen6 get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomenget off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen metII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen -
12 te
te1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:zoveel te meer • the/even more so, so much/all the moredat is hem te min • that's beneath himte veel mensen • too many peopledat is een beetje te • that's a bit muchde vertaling was niet te moeilijk • the translation wasn't too difficulteen veel te mooi huis om te verkopen • a house much too beautiful to selleen te moeilijke taak • too difficult a taskte veel om op te noemen • too much/many to mentionte is nooit goed • you can have too much of a good thing————————te2〈 voorzetsel〉1 [voor infinitief] to2 [met betrekking tot plaats] in 〈stad e.d.〉3 [met betrekking tot tijd] at4 [met betrekking tot doel/bestemming] to, for♦voorbeelden:de was te drogen hangen • hang out the washing to dryzij ligt te slapen • she's sleeping/asleepeen niet te missen kans • a chance not to be missedeen dag om nooit te vergeten • a day never to be forgottente paard zitten • be (seated) on horsebackte Parijs aankomen • arrive in Paris4 te huur, te koop • to let, for sale -
13 cert
verantwoordelijk computer team in geval van noodtoestand (behandelt problemen op netwerk zoals binnendringen in beveiligde informatie, enz.)CERT (Computer Emergency Response Team)[ sə:t] 〈Brits-Engels; informeel〉♦voorbeelden: -
14 dress
adj. feestelijk, officieel, van kleding--------n. japon, jurk--------v. aankleden; zich aankleden; in de rij staan; een gerecht klaarmaken; versierendress1[ dres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kleding ⇒ tenue, dracht————————dress2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 zich (aan)kleden ⇒ gekleed gaan, toilet maken♦voorbeelden:dress up • zich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)kleden ⇒ van kleding voorzien, kleren aantrekken2 versieren ⇒ opsieren, optuigen5 opmaken ⇒ kammen en borstelen, kappen♦voorbeelden:dress up • verkleden, vermommendressed in one's (Sunday) best • met z'n goeie goed aandressed in black • in het zwartdress up • opdoffen 〈 ook figuurlijk〉; mooi doen schijnen; aanvaardbaar laten ken/maken, leuk brengendress down • zacht/soepel maken 〈 leer〉; roskammen 〈 paard〉; 〈 figuurlijk〉een pak slaag geven, op z'n donder geven -
15 hoof
n. hoef van een speciaal dier (paard, koe, enz.)--------v. zwerven; trappen; dansen (jargon)hoof1[ hoe:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook hooves〉♦voorbeelden:————————hoof21 lopen♦voorbeelden: -
16 offside
adj. buitenspel--------adv. buitenspel, offside (Voetbal)offside1————————offside2〈bijvoeglijk naamwoord; bijwoord〉 〈 sport〉♦voorbeelden: -
17 seat
n. zitplaats, plaats; bank; zetel--------v. zetten, doen zittenseat1[ sie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 zitvlak5 landgoed8 wc-bril♦voorbeelden:have/take a seat • neem plaatskeep your seats! • blijf (rustig) zitten!lose one's seat • zijn plaats kwijt raken4 a seat of learning • een zetel/centrum van wetenschapwin a seat • verkozen wordenhave a seat on a board • zitting hebben in een commissie→ back back/————————seat2〈 werkwoord〉2 (zit)plaats bieden aan/voor♦voorbeelden:be seated • ga zittenseat oneself • gaan zitten -
18 set
adj. vast; strak; klaar--------n. set; toestel; groep; houding; serie; bergplaats; plaats waar gefilmd wordt; kant; het hard worden--------v. zetten; vaststellen; neerzetten; veroorzaken; klaarmaken; vast worden; richtenset1[ set]1 stel ⇒ span, servies, set 〈pannen enz.〉; reeks 〈 gebouwen, vertrekken, postzegels〉; serie, suite; set 〈 van liedjes〉2 kring ⇒ gezelschap, groep, kliek4 stek ⇒ loot, jonge plant♦voorbeelden:the smart set • de chic♦voorbeelden:2 the set of public opinion is against tolerance • er is een neiging bij het publiek tegen tolerantie————————set21 vast ⇒ bepaald, vastgesteld; stereotiep, routine-, onveranderlijk♦voorbeelden:1 set formula • stereotiepe/vaste formuleset hours of work • vaste werkurenset phrase • stereotiepe uitdrukkingset price/time • vast(e) prijs/tijdstipset purpose • vast vooropgesteld doelset smile • strakke glimlachset in one's ways • met vaste gewoonten4 ready, set, go • aan de lijn, klaar, start〈 sport〉 (get) set! • klaar!〈 informeel〉 be all set for something/to do something • (helemaal) klaar zijn voor iets/om iets te doenset piece • groot vuurwerk op stellage; doorwrocht(e) stuk/compositie 〈 in kunst en literatuur〉; 〈 toneel〉 zetstuk; zorgvuldig vooraf geplande militaire operatie • 〈Brits-Engels; sport〉 spelhervatting 〈 hoekschop, vrije schop〉set square • tekendriehoekset teeth • op elkaar geklemde tanden♦voorbeelden:1 set dinner • dagschotel, dagmenu♦voorbeelden:her mind is set on pleasure • ze wil alleen plezier makenhe's very set (up)on becoming an actor • hij wil absoluut acteur worden————————set31 vast worden ⇒ stijf/hard worden 〈 van cement, gelei〉; verharden, stollen, een vaste vorm aannemen; bestendig worden 〈 van weer〉3 afnemen ⇒ verminderen, achteruitgaan♦voorbeelden:→ set about set about/, set forth set forth/, set in set in/, set off set off/, set on set on/, set out set out/, set to set to/, set up set up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten ⇒ plaatsen, stellen, leggen, doen zitten3 opleggen ⇒ opdragen, opgeven 〈 taak〉; geven 〈 voorbeeld〉; stellen 〈 voorbeeld, probleem〉; opstellen, (samen)stellen 〈vragen e.d.〉4 bepalen 〈 datum〉 ⇒ voorschrijven 〈 de mode〉; aangeven 〈 maat, pas, toon, tempo〉; vaststellen 〈 limiet, tijd, prijs〉5 brengen ⇒ aanleiding geven tot, veroorzaken9 aanhitsen ⇒ aanzetten, ophitsen♦voorbeelden:set free • vrijlaten, bevrijdenset ashore • aan land zettenset something before someone • iemand iets voorzetten/voorleggenset flowers in water • bloemen in water zettenset on the shore • aan land zettenset pen to paper • beginnen te schrijvenset spurs to the horse • het paard de sporen gevenset the alarm clock • de wekker zetten1set eggs • eieren laten uitbroeden1set a hen • een hen op eieren zetten3set a fire • een vuur aansteken3 who will set the examination papers? • wie stelt de examenvragen op?set someone a good example • iemand het goede voorbeeld gevenset a problem • een probleem stellenset questions • vragen stellenset someone a task • iemand een taak opleggenset someone to write a report • iemand een rapport laten opstellenset oneself a difficult task • zichzelf een moeilijke taak opleggenset something in motion • iets in beweging zettenset something in order • iets in orde brengenset the fashion • de mode bepalenset a price on something • de prijs van iets bepalenset a high value on something • veel waarde aan iets hechtenset the wedding-day • de trouwdag bepalenset someone laughing • iemand aan het lachen brengenthat set me thinking • dat bracht me aan het denkenset oneself to do something • zich erop toeleggen/zijn best doen om iets te doenset the table • de tafel dekken9 set a dog at/(up)on someone • een hond tegen iemand ophitsen/op iemand loslaten10 set one's teeth/lips • zijn tanden/lippen op elkaar klemmen13 set jewels • juwelen (in)zetten/kassenset a crown with gems • een kroon met juwelen bezetten18 the novel is set in nineteenth-century London • de roman speelt zich af in het Londen van de negentiende eeuwset little/much by something • iets geringschatten/hoogschatten, weinig/veel geven omset about rumours • geruchten verspreidenset (up)on someone • iemand aanvallen/overvallenagainst that fact you must set that … • daartegenover moet je stellen dat …public opinion is setting against him • de publieke opinie kant zich tegen hemset someone against someone • iemand opzetten tegen iemandset someone beside someone else • iemand met iemand anders vergelijkenset someone over someone • iemand boven iemand (aan)stellenset someone over something • iemand aan het hoofd stellen van iets -
19 vault
n. gewelf; bankkluis; sprong; graf--------v. springen over/opvault1[ vo:lt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————vault2〈 werkwoord〉 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden: -
20 chausser
chausser [sĵoosee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) passen [schoenen]2) aantrekken, aandoen3) opzetten [bril]4) aanaarden [plant]5) van banden voorzien [auto]6) beslaan [paard]
Страницы
- 1
- 2